1 Samuël 19:9-17
Saul wil David toch doden
9Op een dag stuurde de Heer weer een kwade geest naar Saul. Saul was thuis en hield zijn speer in zijn hand. Toen David op zijn harp begon te spelen, 10probeerde Saul hem te doden met zijn speer. David kon net op tijd wegkomen, en de speer bleef in de muur steken.
Michal helpt David
Diezelfde avond vluchtte David naar zijn eigen huis. 11Saul stuurde daar dienaren naartoe. Zij moesten Davids huis bewaken en hem de volgende ochtend doden. Maar Michal, de vrouw van David, waarschuwde hem. Ze zei: ‘Zorg dat je vannacht een veilige plaats vindt, anders word je morgen gedood.’12Ze hielp David om uit het raam te klimmen. En hij vluchtte naar een veilige plaats.
13Intussen pakte Michal een godenbeeld en legde dat in Davids bed. Ze plakte geitenhaar op het hoofd van het beeld. Daarna legde ze een deken over het beeld heen. 14Toen Sauls dienaren David gevangen wilden nemen, zei Michal: ‘David is ziek.’
De dienaren ontdekken het beeld
15Voor de tweede keer stuurde Saul zijn dienaren naar Davids huis. Hij had tegen hen gezegd: ‘Haal David op. Als het moet, neem dan zijn hele bed maar mee. Maar breng David hier, zodat ik hem kan doden.’
16De dienaren gingen Davids huis binnen. Toen zagen ze dat er een beeld met geitenhaar in Davids bed lag.
17Toen Saul dat hoorde, zei hij tegen Michal: ‘Waarom heb je mij bedrogen? Waarom heb je mijn vijand geholpen om te vluchten?’ Michal antwoordde: ‘Ik moest David wel helpen, anders zou hij mij doden.’
Uit: De Bijbel in Gewone Taal
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap