Aan te raden  

   

Johannes 11: 1-4, 17-44

Als PDF

Lazarus uit de dood opgewekt

111Er was iemand ​ziek, een zekere ​Lazarus​ uit Betanië, het dorp waar ​Maria​ en haar zuster ​Marta​ woonden – 2dat was de ​Maria​ die ​Jezus​ met olie ​gezalfd​ heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke ​Lazarus​ was haar broer. 3De zusters stuurden iemand naar ​Jezus​ met de boodschap: ‘Heer, uw vriend is ​ziek.’ 4Toen ​Jezus​ dit hoorde zei hij: ‘Deze ​ziekte​ loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de ​Zoon van God​ geëerd zal worden.’

 

17Toen ​Jezus​ daar aankwam, hoorde hij dat ​Lazarus​ al vier dagen in het ​graf​ lag. 18Betanië lag dicht bij ​Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien ​stadie19en er waren dan ook veel ​Joden​ naar ​Marta​ en ​Maria​ gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was. 20Toen ​Marta​ hoorde dat ​Jezus​ onderweg was ging ze hem tegemoet, terwijl ​Maria​ thuisbleef. 21Marta​ zei tegen ​Jezus: ‘Als u hier was geweest, ​Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. 22Maar zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt.’ 23Jezus​ zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ 24‘Ja,’ zei ​Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ 25Maar ​Jezus​ zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, 26en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ 27‘Ja ​Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat u de ​messias​ bent, de ​Zoon van God​ die naar de wereld zou komen.’

28Na deze woorden ging ze terug, ze nam haar zuster ​Maria​ apart en zei: ‘De meester is er, en hij vraagt naar je.’ 29Zodra ​Maria​ dit hoorde ging ze naar ​Jezus​ toe, 30die nog niet in het dorp was, maar op de plek waar ​Marta​ hem tegemoet was gekomen. 31Toen de ​Joden​ die bij haar in huis waren om haar te troosten, ​Maria​ zo haastig zagen weggaan, liepen ze achter haar aan, want ze dachten dat ze naar het ​graf​ ging om daar te weeklagen.

32Zodra ​Maria​ op de plek kwam waar ​Jezus​ was en hem zag, viel ze aan zijn voeten neer. Ze zei: ‘Als u hier was geweest, ​Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ 33Jezus​ zag hoe zij en de ​Joden​ die bij haar waren weeklaagden, en dat ergerde hem. Diep bewogen 34vroeg hij: ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ Ze zeiden: ‘Kom maar kijken, ​Heer.’ 35Jezus​ begon ook te huilen, 36en de ​Joden​ zeiden: ‘Wat heeft hij veel van hem gehouden!’ 37Maar er werd ook gezegd: ‘Hij heeft de ogen van een blinde geopend, hij had nu toch ook de dood van ​Lazarus​ kunnen voorkomen?’ 38Ook dit ergerde ​Jezus. Hij liep naar het ​graf, een spelonk met een steen voor de opening. 39Hij zei: ‘Haal de steen weg.’ ​Marta, de zuster van de dode, zei: ‘Maar ​Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ 40Jezus​ zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ 41Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek hij omhoog en zei: ‘Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord. 42U verhoort mij altijd, dat weet ik, maar ik zeg dit ter wille van al die mensen hier, opdat ze zullen geloven dat u mij gezonden hebt.’ 43Daarna riep hij: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ 44De dode kwam tevoorschijn, zijn handen en voeten in ​linnen​ gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek. ​Jezus​ zei tegen de omstanders: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’

 

Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

   
© Tim van Beek / Bijdezondag