Aan te raden  

   

Exodus 3:1-15

(Als PDF)

 

1Mozeswas gewoon deschapenengeitenvan zijn schoonvader Jetro, de Midjanitischepriester, te weiden. Eens dreef hij de kudde tot voorbij het steppeland, en zo kwam hij bij deHoreb, de berg van God.2 Daar verscheen deengelvan deHEERaan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde.  Mozeszag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd.3 Hoe kan het dat die struik niet verbrandt? dacht hij. Ik ga dat wonderlijke verschijnsel eens van dichtbij bekijken.4 Maar toen deHEERzag datMozesdat ging doen, riep hij hem vanuit de struik: ‘Mozes!Mozes!’ ‘Ik luister,’ antwoorddeMozes.5 ‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde deHEER, ‘en trek jesandalenuit, want de grond waarop je staat, isheilig.6 Ik ben de God van je vader, de God vanAbraham, de God vanIsaaken de God van Jakob.’Mozesbedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken.

7 DeHEERzei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden.8 Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden, en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten.9 De jammerklacht van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen en ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken.10 Daarom stuur ik jou nu naar defarao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’

11Mozeszei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar defaraozou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’12 God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn. En dit zal voor jou het teken zijn dat ik je heb gestuurd: als je het volk uit Egypte hebt weggeleid, zullen jullie God bij deze berg vereren.’

13 MaarMozeszei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’14 Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’15 Ook zei hij tegenMozes: ‘Zeg tegen hen: “DeHEERheeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God vanAbraham, de God vanIsaaken de God van Jakob. En hij heeft gezegd: ‘Zo wil ik voor altijd heten, met die naam wil ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’”

Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

   
© Tim van Beek / Bijdezondag