Aan te raden  

   

Exodus 15:22 – 16:27

Als PDF

Israël in de woestijn op de proef gesteld

22Van de ​Rietzee​ ging Israël in opdracht van ​Mozes​ weer verder, de woestijn van Sur in. Drie dagen trokken ze door de woestijn zonder water te vinden. 23Toen kwamen ze in Mara. Het water van Mara konden ze echter niet drinken, zo bitter was het; vandaar ook dat die plaats Mara heet. 24Het volk begon zich bij ​Mozes​ te beklagen. ‘Wat moeten we drinken?’ zeiden ze. 25Mozes​ riep de HEER aan, en de HEER wees hem op een stuk hout. Toen hij dat in het water gooide, werd het zoet.

Daar in de woestijn gaf de HEER hun wetten en regels, en daar stelde hij hen op de proef. 26Hij zei: ‘Als jullie de woorden van de HEER, jullie God, ter harte nemen, als jullie doen wat goed is in zijn ogen en al zijn geboden en wetten gehoorzamen, zal ik jullie met geen van de kwalen treffen waarmee ik ​Egypte​ heb gestraft. Ik, de HEER, ben het die jullie geneest.’

27Hierna kwamen ze in Elim, een plaats met twaalf ​waterbronnen​ en zeventig dadelpalmen. Daar sloegen ze bij het water hun ​tenten​ op.

161Vanuit Elim trok het hele volk van Israël weer verder. Op de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit ​Egypte​ bereikten ze de woestijn van Sin, die tussen Elim en de ​Sinai​ ligt. 2-3Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’

4De HEER zei tegen ​Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uit gaan om net zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel ik hen op de proef: ik wil zien of ze zich aan mijn voorschriften houden. 5Op de zesde dag moeten ze tweemaal zo veel verzamelen en klaarmaken als op de andere dagen.’ 6Hierop zeiden ​Mozes​ en ​Aäron​ tegen de Israëlieten: ‘Vanavond nog zult u inzien dat de HEER zelf u uit ​Egypte​ heeft geleid, 7en morgen, in de ochtend, zult u de majesteit van de HEER zien. Hij heeft gehoord hoe u zich beklaagt. Dat is tegen hem gericht, want wie zijn wij dat u zich bij ons zou beklagen?’ 8Mozes​ vervolgde: ‘Vanavond zal de HEER u vlees te eten geven, en morgenochtend zult u volop brood hebben, want de HEER heeft uw geklaag gehoord. Dat is immers tegen hem gericht en niet tegen ons – want wie zijn wij?’

9Mozes​ zei tegen ​Aäron: ‘Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: “Wend u tot de HEER, want hij heeft uw geklaag gehoord.”’ 10Zodra ​Aäron​ dit aan het volk had opgedragen en allen zich met het gezicht naar de woestijn hadden opgesteld, verscheen in een wolk de majesteit van de HEER11De HEER zei tegen ​Mozes: 12‘Ik heb gehoord hoe de Israëlieten zich beklagen. Zeg tegen hen: “Wanneer de avond valt zullen jullie vlees eten, en morgenochtend brood in overvloed. Dan zullen jullie inzien dat ik, de HEER, jullie God ben.”’

13Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kamp dauw. 14Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. 15‘Wat is dat?’ vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was. ​Mozes​ zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft. 16De HEER heeft bepaald dat ieder ervan kan verzamelen wat hij nodig heeft. Iedereen mag er één ​omer​ van nemen voor elke persoon die bij hem in de ​tent​ woont.’ 17De Israëlieten deden dat. De een verzamelde veel, de ander weinig. 18Toen ze het namaten, hadden zij die veel verzameld hadden niet meer dan een ​omer, en zij die weinig verzameld hadden niet minder, terwijl toch iedereen zo veel had genomen als hij nodig had. 19Mozes​ verbood om ook maar iets ervan tot de volgende dag te bewaren. 20Sommigen luisterden niet naar hem en bewaarden toch iets; de volgende morgen zat het vol wormen en stonk het. ​Mozes​ wees hen scherp terecht.

21Elke morgen verzamelde ieder zo veel als hij nodig had; zodra de zon begon te branden, smolt het weg. 22Maar op de zesde dag verzamelden ze een dubbele hoeveelheid: twee ​omer​ per persoon. De ​leiders​ van het volk kwamen dit bij ​Mozes​ melden. 23Mozes​ zei tegen hen: ‘De HEER heeft dit zo bepaald. Morgen is het een dag van rust, een ​heilige​ ​sabbat​ ter ere van de HEER. Bak of kook daarom wat u wilt klaarmaken, en bewaar wat er overblijft tot morgen.’ 24Ze lieten dus iets over voor de volgende dag, zoals ​Mozes​ had opgedragen; nu stonk het niet en zaten er geen wormen in. 25‘Dit moet u vandaag eten,’ zei ​Mozes, ‘want vandaag is het ​sabbat, een rustdag ter ere van de HEER, en zult u buiten het kamp niets vinden. 26Zes dagen kunt u voedsel verzamelen, maar de zevende dag is het ​sabbat, dan is het er niet.’ 27Toch gingen sommigen ook op de zevende dag op zoek, maar ze vonden niets.

Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

   
© Tim van Beek / Bijdezondag