Aan te raden  

   

Genesis 2,15‐3,9

(Als PDF)

15 God, deHEER, bracht de mens dus in de tuin vanEden, om die te bewerken en erover te waken.16 Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten,17 maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

18 God, deHEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.20 De mens gaf namen aan al hetvee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste.21 Toen liet God, deHEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees.22 Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, deHEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens.23 Toen riep de mens uit:

‘Eindelijk een gelijk aan mij,

mijn eigen gebeente,

mijn eigen vlees,

een die zal heten: vrouw,

een uit een man gebouwd.’

24 Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

25 Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.

31 Van alle in het wild levende dieren die God, deHEER, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’2 ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw,3 ‘behalve die van de boom in het midden

van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’4 ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang.5 ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan alsgodenzullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’

6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan.7 Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.

8 Toen de mens en zijn vrouw God, deHEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen.9 Maar God, deHEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’

Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling

© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

   
© Tim van Beek / Bijdezondag