Aan te raden  

   

Exodus 4: 18-23, 27-31

Als PDF

Mozes gaat naar Egypte

18-19Mozes ging terug naar Midjan, naar zijn schoonvader Jetro. De Heer zei tegen Mozes: ‘Ga nu naar Egypte. De mensen daar die jou wilden doden, zijn gestorven.’ Toen zei Mozes tegen Jetro: ‘Ik wil graag terug naar Egypte om te zien hoe het met de mensen van mijn volk gaat.’ ‘Dat is goed,’ zei Jetro. ‘Ga maar.’

20Mozes​ zette zijn vrouw en zijn ​kinderen​ op een ezel en vertrok naar ​Egypte. Hij nam zijn stok mee, want dat had God tegen hem gezegd. 21Toen zei de Heer tegen ​Mozes: ‘In ​Egypte​ moet je voor de ​farao​ alle wonderen doen die ik je geleerd heb. Maar de ​farao​ zal het volk niet laten gaan. Want ik zal ervoor zorgen dat hij niet toegeeft en blijft weigeren. 22Dan moet jij de ​farao​ vertellen dat ik gezegd heb: ‘Ik ben de Heer. Ik houd van het volk van Israël alsof het mijn oudste zoon is. 23Ik heb je gezegd, ​farao, dat je mijn volk moest laten gaan. Ik wilde dat ze mij zouden vereren. Maar jij liet ze niet gaan. Daarom zal ik jouw oudste zoon doden.’’

Aäron gaat met Mozes mee

27De Heer had tegen ​Aäron​ gezegd: ‘Je moet naar de woestijn gaan, naar ​Mozes.’ ​Aäron​ was op ​weg​ gegaan. Hij ontmoette ​Mozes​ bij de ​heilige​ berg, en hij kuste hem. 28En ​Mozes​ vertelde ​Aäron​ alles wat de Heer gezegd had. Hij vertelde dat hij naar ​Egypte​ moest gaan, en welke wonderen hij moest doen.

29Toen gingen ​Mozes​ en ​Aäron​ samen naar ​Egypte. Daar riepen ze de ​leiders​ van de Israëlieten bij elkaar. 30Aäron​ vertelde hun precies wat de Heer tegen ​Mozes​ gezegd had. En ​Mozes​ liet de wonderen aan het volk zien. 31De Israëlieten geloofden ​Mozes​ en ​Aäron. Toen ze hoorden dat de Heer hun ellende gezien had en medelijden met hen had, knielden ze om de Heer te vereren.


Uit: De Bijbel in Gewone Taal
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

   
© Tim van Beek / Bijdezondag